DEN HAAG - De Staatsloterij hoeft niet 3,2 miljoen euro uit te keren aan een man uit Rijswijk. Dat volgt uit de uitspraak in een kort geding bij de Rechtbank Den Haag. De Rijswijker had verschillende loten gekocht. Op een ervan viel de hoofdprijs, maar dat lot was inmiddels in bezit gekomen van zijn schoonvader. Volgens de Rijswijker had de schoonvader het lot gestolen. De Staatsloterij zag echter na een kort onderzoek geen reden de hoofdprijs niet aan de schoonvader uit te keren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Staatsloterij dit in redelijkheid mocht doen.


Winnende lot

De man uit Rijswijk heeft op 2 september 2023 verschillende staatsloten gekocht voor de trekking op 1 oktober. Op een van die loten is de hoofdprijs van 3,2 miljoen euro gevallen. Op 4 oktober heeft de schoonvader van de Rijswijker die de loten had gekocht, zich bij de Staatsloterij gemeld en gezegd dat hij het winnende lot cadeau heeft gekregen van zijn schoonzoon. Een dag later meldde de Rijswijker zich bij de Staatsloterij met het bericht dat een man van 80 jaar het lot heeft gestolen. Met deze man bedoelde hij zijn schoonvader. De Rijswijker is zelf de rechtmatige eigenaar van het winnende lot, zo stelde hij.

Op dezelfde dag, 5 oktober, meldde de schoonvader van de Rijswijker zich met zijn dochter en andere schoonzoon op het kantoor van de Staatsloterij. Toen de schoonvader het winnende lot tevoorschijn haalde, viel het medewerkers op dat hij geen sterke fijne motoriek had. Medewerkers lieten weten dat nog iemand zich had gemeld om aanspraak te maken op de hoofdprijs. Zij hebben enkele vragen gesteld. Omdat de schoonvader moeite had met het beantwoorden van de vragen, hebben zijn dochter en andere schoonzoon geantwoord. Zij hebben verteld dat de schoonvader het winnende lot van de Rijswijker cadeau had gekregen. Het kwam vaker voor dat zij samen loten gingen kopen en dat de schoonvader dan een lot cadeau kreeg. De medewerkers meldden dat ze de gang van zaken beter wilden bestuderen en nog niet meteen tot uitbetaling wilden overgaan. Uiteindelijk heeft de Staatsloterij de hoofdprijs toch uitbetaald aan de schoonvader.

De Rijswijker eiste via dit kort geding dat de Staatsloterij de hoofdprijs alsnog aan hem zou uitbetalen. Hij zegt dat zijn schoonvader het winnende lot heeft gestolen. De Staatsloterij stelt daarentegen dat terecht tot uitbetaling is overgegaan aan degene die het winnende lot kon tonen, zoals ook in het Deelnemersreglement staat. Dat is de schoonvader.

Oordeel rechtbank

De voorzieningenrechter stelt voorop dat het kort geding zich niet leent voor een definitief antwoord op de vraag wie eigenaar is van het winnende staatslot, de Rijswijker of diens schoonvader. In dit kort geding gaat het erom of de Staatsloterij in redelijkheid kon overgaan tot uitbetaling aan de schoonvader. De rechtbank oordeelt dat het verweer van de Staatsloterij dat zij aan de schoonvader mocht uitkeren slaagt. De Rijswijker heeft geen recht op uitbetaling van de hoofdprijs aan hem. Uit het Deelnemersreglement van de Staatsloterij blijkt dat uitsluitend de aanbieder van het geldige deelnamebewijs recht heeft op uitbetaling van de op dat deelnamebewijs gevallen prijs. In dit geval heeft de schoonvader zich met het originele winnende lot gemeld. Wel kan de Staatsloterij de uitbetaling opschorten als zij gerechtvaardige twijfels heeft over het recht van de aanbieder van het deelnamebewijs om over het deelnamebewijs en/of de prijs te beschikken.

Na enig onderzoek had de Staatsloterij onvoldoende reden meer voor twijfel of de schoonvader wel de eigenaar van het winnende lot is. De voorzieningenrechter begrijpt dat standpunt. De Staatsloterij vindt het door de Rijswijker geschetste feitenrelaas niet erg waarschijnlijk. Zo is het niet aannemelijk dat, nadat bekend was wat het winnende lot was, de schoonvader dit lot 'even wilde vasthouden' en toen kans heeft gezien het om te wisselen met een ander lot. Het is onwaarschijnlijk dat de schoonvader, gelet op zijn hoge leeftijd en zijn verminderde handmotoriek, in staat zou zijn het winnende staatslot te ontfutselen door het te verwisselen met een eigen lot zonder dat een en ander door de Rijswijker zou worden opgemerkt. Zeker omdat mag worden aangenomen dat een eigenaar van een winnend lot daar bijzonder voorzichtig mee om zal gaan.

De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat de Staatsloterij na inventarisatie en weging van de verklaringen van zowel de Rijswijker als diens schoonvader in redelijkheid de hoofdprijs aan de schoonvader mocht uitkeren.