DEN HAAG - Demissionair minister Slob zal niet worden vervolgd vanwege zijn uitspraken in de Tweede Kamer op 9 november 2020. Het OM is van oordeel dat hij parlementaire immuniteit geniet en daardoor niet vervolgd kan worden. Daarnaast is het OM van mening dat de uitspraken van de heer Slob niet strafbaar zijn. Tegen hem was 11 keer aangifte gedaan.


In de Tweede Kamer zei de heer Slob, kort gezegd, dat scholen ouders mogen blijven vragen een verklaring te ondertekenen waarin zij een homoseksuele levenswijze afkeuren. Hiermee zou de heer Slob volgens de aangevers het afkeuren van homoseksualiteit hebben goedgepraat. Volgens het OM zijn er twee redenen waarom de heer Slob niet kan worden vervolgd voor de uitlatingen waarvan aangifte is gedaan.

Vrijheid van onderwijs
In de eerste plaats vallen uitlatingen van ministers en Kamerleden in de Tweede Kamer, ook in vergaderingen van Kamercommissies, onder parlementaire immuniteit. Daarnaast meent het OM dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Ook niet als de uitlatingen buiten de Tweede kamer zouden zijn herhaald. De uitlatingen houden volgens het OM een uitleg in van artikel 23 van de Grondwet: de vrijheid van onderwijs. Bovendien zijn de uitlatingen gedaan in een debat over de toelaatbaarheid van identiteitsverklaringen op reformatorische scholen en de reikwijdte van het artikel. Volgens het OM is geen sprake van het opzettelijk beledigen van een groep mensen of het aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid.

Reformatorische scholen
Naast de aangiften tegen de minister is er ook aangifte gedaan tegen reformatorische scholen in Nederland die leerlingen of hun ouders vragen een verklaring te ondertekenen waarin een homoseksuele levenswijze zou worden afgekeurd. De beoordeling van deze aangifte vond tegelijkertijd plaats met het oordeel over de aangifte tegen minister Slob.

In de aangiften tegen de reformatorische scholen is niet concreet gemaakt tegen welke school en identiteitsverklaring precies aangifte is gedaan. De strafbaarheid van een specifieke situatie kan het OM daarom niet vaststellen. Het OM is overigens van oordeel dat als er aangifte zou zijn gedaan tegen specifieke scholen er zeer waarschijnlijk geen sprake is van een strafbaar feit. Een identiteitsverklaring kan volgens het OM gezien worden als een directe uiting van de godsdienstige grondslag van de school. De context van de geloofsovertuiging kan de strafbaarheid wegnemen, zolang uitlatingen niet onnodig grievend zijn.